Woorden met uitgang ~ing

Algemeen

Leerlingen leren woorden met ~ing, zoals woning, lading, uitvinding en bezichtiging te herkennen en juist te spellen.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het belangrijk is om woorden met ~ing op de juiste wijze te kunnen spellen. Bijvoorbeeld als je op wilt schrijven waarom het meisje moet stoppen met haar fiets.

Introductie

De leerlingen slepen eerst de woorden met de juiste klank naar het goede vak. Het gaat om woorden met een lange of korte klank, tweetekenklank of gesloten klankgroep met verschillende medeklinkers. Bespreek vervolgens met de leerlingen dat alle woorden dezelfde uitgang hebben.

Instructie

Leg uit wat je hoort bij het in klanken hakken van woorden zoals 'woning'. Leg uit dat wanneer je /ing/ hoort, je ~ing schrijft. Vaak gaat het om de vervoeging van werkwoorden die door deze vervoeging een zelfstandig naamwoord zijn geworden. Maak samen met de leerlingen van de werkwoorden zelfstandig naamwoorden om dit te visualiseren. Bespreek de stappen voor het spellen. Vervolgens doe je de stappen voor met het woord 'buiging'. Op de lijntjes kun je het woord schrijven. Laat bij het woord 'verpakking' de leerling zelf het woord in stukken hakken en het woord opschrijven. Je kunt zelf eventueel meeschrijven in het schrijfvlak. Ten slotte doorlopen de leerlingen de stappen voor het woord 'melding’.

Inoefening

Eerst geven de leerlingen aan welke klank in het woord zit. Daarna geven de leerlingen de juiste klank bij de letters aan. Daarna moeten de leerlingen een woord afmaken en opschrijven.

Afsluiting

Je controleert of de leerlingen de spellingscategorie goed begrijpen en je vraagt naar de spellingsregel die bij deze woorden hoort. Je laat de leerlingen verwoorden welke stappen ze moeten nemen om de woorden op de juiste wijze te kunnen spellen. Ten slotte geef je de dictees.

Dictee van de categorie:
1.Sofie krijgt een bekeuring. Schrijf op: bekeuring
2. Want zij heeft geen verlichting. Schrijf op: verlichting
3. 'Het was een vergissing' zegt Sofie. Schrijf op: vergissing
4. Schrijf de zin op: Koop lampjes, zo voorkom je een botsing.

Gemengd dictee:
1. Schrijf de zin op: Ik wil nooit meer snoepen.
2. Schrijf de zin op: Want die voeding is niet goed.
3. Schrijf de zin op: Wat wil je eten?
4. Schrijf de zin op: Het liefst graai ik naar fruit.

Aandachtspunten

De woorden met ~ing kunnen verkeerd worden gespeld. De leerlingen kunnen 'in' in plaats van 'ing' opschrijven. Laat leerlingen die moeite hebben met deze woorden de regel zelf verwoorden. Maak de categorie visueel door de wandkaart op te hangen.