Splitsen en aanvullen van het getal 1 met breuken

Algemeen

Leerlingen leren hoe ze kunnen splitsen en aanvullen van het getal 1 met breuken.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het handig is om breuken te kunnen splitsen en aanvullen, zodat je weet hoe je breuken kunt verdelen die samen 1 vormen.

Introductie

Op het digibord staan breukenstroken en cirkeldiagrammen. De leerlingen moeten opschrijven welke breuken bij de figuren horen.

Instructie

Geef aan dat een breuk bestaat uit een teller en noemer. Daarna geef je aan dat je een breuk kunt aanvullen tot 1. Laat eerst een hele pizza zien die is verdeeld in vier gelijke stukken. De breuk die hierbij hoort is 4//4. Geef aan dat dit hetzelfde is als 1. Vervolgens laat je zien dat er al één breuk gegeven is. Deze breuk vormt samen met een andere breuk 4//4. Om te weten te komen wat de andere breuk is, geef je aan dat de tellers van beide breuken samen 4 moeten zijn. Je hebt al 1//4. Door daar 3//4 bij te doen, wordt dit samen 4//4. De ontbrekende breuk is dus 3//4. Vervolgens laat je verschillende figuren zien, waarbij al een breuk gegeven is. De leerlingen moeten aangeven welke breuk erbij hoort, zodat het samen 1 is. Leg vervolgens zonder afbeeldingen uit hoe je breuken kunt aanvullen. De breuk die gegeven is, is 5//8. Dit betekent dat de hele breuk 8//8 is. Als je de tellers van 5//8 en 3//8 bij elkaar optelt, is dit 8. Dus de ontbrekende breuk is 3//8. Laat de leerlingen een aantal breuken aanvullen en geef vervolgens aan dat ook drie breuken samen een hele kunnen vormen. Benadruk dat het handig is om de tellers bij elkaar op te tellen. Als dit samen hetzelfde is als de noemer, vormen de drie breuken samen een hele.

Om te controleren of leerlingen breuken kunnen splitsen en aanvullen tot 1, kun je de volgende vraag stellen:
- Welke getallen uit de breuken kun je bij elkaar optellen om te controleren of dit samen een hele vormt: de tellers of de noemers?

Inoefening

De leerlingen oefenen eerst met het aanvullen van een breuk met ondersteunende afbeelding. Vervolgens moeten ze twee breuken vinden die samen een hele zijn. Tot slot vormen drie breuken samen een hele.

Afsluiting

Je bespreekt met de leerlingen nog eens dat het handig is om breuken te kunnen splitsen en aanvullen tot 1, zodat je breuken kunt verdelen. Vervolgens laat je meerdere breuken zien. De leerlingen moeten de breuken zoeken die samen 1 vormen. Geef aan dat ook drie breuken samen een hele kunnen vormen. Omcirkel de breuken die bij elkaar horen met dezelfde kleur.

Aandachtspunten

Leerlingen die moeite hebben met het splitsen en aanvullen van breuken, kunnen eerst op een visuele manier oefenen met het omzetten van een heel figuur naar de bijbehorende breuk. Laat vervolgens een figuur zien dat is opgesplitst in twee breuken die samen een hele vormen. Vraag de leerlingen welke breuken bij de figuren horen. Laat vervolgens zien dat deze breuken samen 1 zijn. Benadruk dat je ook de tellers bij elkaar kunt optellen. Als dit getal gelijk is aan de noemer, dan is het samen een hele.