Introductie van de seizoenen

Algemeen

Leerlingen leren de seizoenen kennen.

Introductie

Vraag aan de leerlingen hoe het weer eruit ziet: is het zonnig, bewolkt of regent/sneeuwt het? Vul de lucht vervolgens in door op het digibord de betreffende afbeeldingen boven de school te slepen.

Instructie

Bespreek wat er per seizoen op het digibord te zien is. Licht bij de lente bijvoorbeeld toe dat vogels hun eieren uitbroeden en dat er ook andere dieren worden geboren, zoals lammetjes. Bespreek bij de zomer wat Virko (de robot) allemaal kan doen met de spullen die op het strand liggen. Hij kan een zandkasteel bouwen met zijn schep en emmer, maar hij moet ook opletten dat hij zich goed insmeert en dat zijn ijsje niet smelt. Geef bij het seizoen herfst aan dat de bladeren aan de bomen een andere kleur krijgen en eraf vallen. Vervolgens kan bij de winter aan de leerlingen worden gevraagd wat zij graag doen als het buiten koud is (bijvoorbeeld: schaatsen). Tot slot zijn er vier opdrachten behorend bij de verschillende seizoenen. Op de eerste pagina is een jongen tijdens de zomer verbrand, op de volgende pagina kunnen leerlingen tijdens de winter een sneeuwpop bouwen, vervolgens wordt besproken dat er tijdens de lente veel dieren worden geboren en dat er tijdens de herfst veel bladeren moeten worden opgeruimd.

Inoefening

Bij de eerste en tweede meerkeuze opgave moeten leerlingen aan de hand van een afbeelding bepalen welk seizoen er bij hoort. Bij de derde oefening moeten leerlingen uit vier afbeeldingen kiezen welke bij de zomer past.

Afsluiting

Laat leerlingen de verschillende afbeeldingen naar het juiste seizoen slepen en vraag tot slot welk seizoen ze het leukst vinden: de lente, de zomer, de winter of de herfst.

Instructiemateriaal

Laat eventueel voorwerpen aan de leerlingen zien die behoren tot een bepaald seizoen.