Woorden met ~oor

Algemeen

Leerlingen leren woorden met ~oor, zoals boor, spoor, voorjaar en kantoor te herkennen en juist te spellen.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het belangrijk is om woorden met ~oor op de juiste wijze te kunnen spellen. Bijvoorbeeld om een formulier in te kunnen vullen.

Introductie

De leerlingen koppelen eerst de woorden aan de juiste categorie. Hak de woorden in klanken en bespreek bij welke categorie het woord hoort. Vervolgens luister je naar de woorden en benadruk je de klank /oor/ in de woorden. Vraag de leerlingen welke woorden ze nog meer kennen met deze klank.

Instructie

Leg uit wat je hoort bij het in klanken hakken van woorden zoals 'boor'. De /oo/ voor de /r/ klinkt anders. Door de /r/ achter de /oo/ verandert de klank van de woorden. Leg uit dat je deze woorden schrijft met ~oor. Bespreek de stappen voor het spellen. Vervolgens doe je de stappen voor met het woord 'voor'. Op de lijntjes kun je het woord schrijven. Laat bij het woord 'spoor' de leerling zelf het woord in stukken hakken en het woord opschrijven. Je kunt zelf eventueel meeschrijven in het schrijfvlak. Ten slotte doorlopen de leerlingen de stappen voor het woord ‘door’. Door het oefenen van de woorden controleer je of de leerlingen de spellingscategorie goed beheersen.

Inoefening

Eerst geven de leerlingen aan in welk woord dezelfde klank te horen is. Vervolgens geven de leerlingen de juiste letters bij de klank aan. Daarna moeten de leerlingen de woorden afmaken en opschrijven.

Afsluiting

Je controleert of de leerlingen de spellingscategorie goed begrijpen en je vraagt naar de spellingsregel die bij deze woorden hoort. Eventueel laat je de leerlingen verwoorden welke stappen ze moeten nemen om de woorden op de juiste wijze te kunnen spellen.
Tot slot geef je de dictees.

Dictee van de categorie:
1. Op een koude winterdag vroor het hard in de oude stad. Schrijf op: vroor
2. De boer liep naar de poort van het kasteel. Schrijf op: poort
3. "Hallo, stoor ik?" vroeg hij. Schrijf op: stoor
4. Schrijf op: Er kwam geen antwoord.

Gemengd dictee:
1. Mag ik wat voer voor mijn vee? Schrijf op: vee
2. De boer schrok van de poort die plotseling open ging. Schrijf op: schrok
3. De koning kwam naar buiten en gaf hem het voer. Schrijf op: voer
4. Schrijf op: De boer was dankbaar.

Aandachtspunten

De woorden met ~oor kunnen verkeerd worden gespeld. Het gevaar bestaat dat leerlingen 'or' schrijven in plaats van 'oor'. Laat leerlingen die moeite hebben met deze woorden de regel zelf verwoorden en maak de regel visueel door te verwijzen naar de wandkaart. Goed hakken en plakken is belangrijk. Het visueel maken met een hak-en-plak-kaart of hak-en-plak-bewegingen kan daarbij helpen. Let erop dat je bij het hakken van woorden altijd de klank laat horen zoals het in het woord te horen is, dus met letterklanken (letter b = /bu/) en niet met alfabetklanken (letter b = /bee/).