Tellen van ongestructureerde hoeveelheden t/m 10

Algemeen

Leerlingen leren ongestructureerde hoeveelheden tot en met 10 te tellen.

Belang

Je legt uit dat het belangrijk is om hoeveelheden tot en met 10 te kunnen tellen, zodat je kan tellen hoeveel je van iets hebt. Daarnaast heb je dit nodig om er later goed mee te rekenen.

Introductie

Op het digibord staat de telrij van 1 tot en met 10. Je kunt de telrij samen met de leerlingen hardop zeggen. Dit kun je doen op verschillende manieren, bijvoorbeeld hard, zacht, hoge stem of lage stem.

Instructie

Op het digibord staan tien appels. Je kunt met behulp van deze afbeelding laten zien hoe je de appels telt. Leg uit dat het handig is om de appels aan te wijzen terwijl je ze telt. Zo kun je voorkomen dat je een appel dubbel telt of vergeet. Je kunt laten zien dat je de appels op verschillende manieren kunt tellen, zoals van boven naar beneden of van links naar rechts. Je doet dit een keer voor en kunt de leerlingen laten meetellen. Vervolgens staan er op het digibord een aantal aardbeien. In één aardbei staat al het getal 1 voorgedaan. Daarnaast staan de getallen 2 tot en met 10. Je kunt samen met de leerlingen de hoeveelheden 1 tot en met 10 tellen, terwijl je de getallen in de aardbeien sleept. Om te controleren of de leerlingen de hoeveelheden kunnen tellen, kun je de oefening met ze maken. In de oefening laat je de leerlingen de appels in de boom tellen, door ze naar de emmer te slepen. Bij elke appel die je van de boom naar de emmer sleept, tel je hardop mee. In de oefening daarna laat je de leerlingen de hoeveelheden tellen en trek je een lijn naar het bijbehorende getal.

Om te controleren of de leerlingen ongestructureerde hoeveelheden tot en met 10 kunnen tellen, kun je de volgende vragen stellen:
- Bij welk getal begin je?
- Hoe tel je van 1 naar 10?
- Hoeveel voorwerpen tel je?

Inoefening

Eerst tellen de leerlingen het aantal voorwerpen dat ze in totaal zien en geven het antwoord in een open vraag. Vervolgens wordt de gevraagde hoeveelheid in een telplaat gegeven, waardoor leerlingen zelf de goede voorwerpen moeten vinden en deze tellen. Leerlingen geven het antwoord ook hierbij in een open vraag. Stimuleer de leerlingen de voorwerpen aan te wijzen, terwijl ze tellen. Hierdoor hebben ze een beter overzicht van de voorwerpen die ze al hebben geteld.

Afsluiting

Je controleert of leerlingen hoeveelheden tot en met 10 kunnen tellen. Benadruk dat het belangrijk is om tot 10 te kunnen tellen, omdat je zo kunt tellen hoeveel voorwerpen je hebt. Vervolgens controleer je of de leerlingen tot en met 10 kunnen tellen, door dit met behulp van de afbeelding op het digibord met de leerlingen te bespreken. Je kunt de antwoorden zien door te gummen.

Aandachtspunten

Wanneer leerlingen nog moeite hebben met dit doel, kun je de getallen 1 tot en met 10 met de daarbij behorende getalsymbolen oefenen.