Samenstellingen II (uitdagend)

Algemeen

Leerlingen leren uitdagende samenstellingen zoals 'douchegel' juist te spellen.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het belangrijk is om samenstellingen zoals 'douchegel' op de juiste wijze te kunnen spellen. Bijvoorbeeld als je een boodschappenlijstje maakt.

Introductie

Je controleert of de leerlingen het begrip samenstelling kennen en herkennen. Je bespreekt de woorden die naast de slang staan, dit zijn voorbeelden van samenstellingen. Daarna verzinnen de leerlingen zelf (eenvoudige) samenstellingen waarbij de laatste letter van het woord hetzelfde is als de eerste letter van het volgende woord. De leerlingen hoeven de woorden niet op te schrijven.

Instructie

Je vraagt welke twee woorden je hoort in het woord 'douchegel'. Je hoort 'douche' en je hoort 'gel'. Beide woorden van de samenstelling hebben een eigen betekenis. Vervolgens leg je de regel uit die bij de categorie hoort.
- Luister naar de twee woorden van de samenstelling. Schrijf de twee woorden aan elkaar. Je doet dit voor met het woord douchegel. Je benadrukt dat je het hele woord opschrijft. De laatste letter van het eerste woord blijft staan. Daarna passen de leerlingen de regel toe door stap voor stap het woord te spellen. Eerst doe je dit voor bij de woorden 'citroentaart' en 'prikkeldraad'. Daarna controleer je of de leerlingen de stappen zelf kunnen uitvoeren bij de woorden 'regenwoud' en 'hoefijzer'. Vervolgens schrijven de leerlingen de woorden helemaal zelf op. Elke afbeelding staat voor een woord, de leerlingen schrijven de samenstelling op.

Inoefening

Eerst geven de leerlingen aan hoe het eerste woord van de samenstelling eindigt. Vervolgens schrijven de leerlingen twee samenstellingen over. Daarna moeten de leerlingen de samenstelling opschrijven.

Afsluiting

Je controleert of de leerlingen de spellingsregel goed begrijpen. Ten slotte geef je de dictees.

Dictee van de categorie:
1. Groep 8 gaat binnenkort op kamp. Schrijf op: binnenkort
2. Maandag vertrekt groep 8 naar het kampeerterrein. Schrijf op: kampeerterrein
3. Fien schrijft op het kladblok wat ze mee moet nemen. Schrijf op: kladblok
4. Schrijf de zin op: Fien neemt haar teenslippers en douchegel mee.

Gemengd dictee:
1. Tijdens het kamp is er een sporttoernooi. Schrijf op: sporttoernooi
2. Aan de linkerkant van het terrein is het voetbalveld. Schrijf op: linkerkant
3. De voetbalfinale is een spannend toppunt. Schrijf op: toppunt
4. Schrijf de zin op: Het winnende team krijgt appelflappen.

Aandachtspunten

- De kans bestaat dat de leerlingen letters vergeten wanneer ze een samenstelling opschrijven. Vraag telkens uit welke twee woorden de samenstelling bestaat.
- Soms schrijven de leerlingen de samenstelling op als twee losse woorden. Hang de wandkaart op in de klas en verwijs naar de wandkaart wanneer de leerlingen twee losse woorden opschrijven.