Heen- en terugtellen t/m 20

Algemeen

Leerlingen kunnen heen- en terugtellen van 1 tot en met 20. Ze weten welke getallen voor en na elkaar komen.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het belangrijk is om tot en met 20 te tellen omdat je dit nodig hebt om goed te kunnen rekenen.

Introductie

Je gaat met de leerlingen in de kring zitten. Iedereen geeft elkaar een hand. Je geeft de leerling naast je een aantal kneepjes in de hand. De leerling naast je telt in zichzelf en moet vervolgens het aantal kneepjes doorgeven aan de leerling naast hem. Dit gaat de hele kring rond. De laatste leerling moet aangeven hoeveel kneepjes hij in zijn hand heeft gevoeld. Komt dit overeen met het aantal waarmee jij bent begonnen?

Instructie

Je telt van 1 naar 20 terwijl je de bijbehorende getallen aanwijst in de telrij. Laat de leerlingen meetellen. Daarna laat je de leerlingen oefenen door om de beurt te tellen. Controleer of de leerlingen verder kunnen tellen vanaf 12 door de getallen naar de juiste plek in de telrij te slepen. Geef aan dat je ook kunt terugtellen van 20 naar 1. Tel terug, wijs de getallen aan in de telrij en laat de leerlingen meetellen. Daarna maak je met de klas een slang waarbij leerlingen terugtellen. Je begint bij een leerling met het getal 20. De volgende leerling noemt het getal dat daarvoor hoort in de telrij, dus 19. Ga door totdat je bij de 1 bent. Je kunt dit een aantal keer herhalen en met een ander getal beginnen. Vervolgens moeten de leerlingen aangeven welke getallen ontbreken in de telrijen.

Controleer of de leerlingen heen en terug tot 20 kunnen tellen met de volgende vragen:
- Hoe tel je verder?
- Hoe tel je terug?
- Welk getal komt er na 8?
- Welk getal komt er voor 14?

Inoefening

De leerlingen oefenen eerst met verder tellen waarbij er een ondersteunende afbeelding wordt getoond, vervolgens tellen ze verder zonder afbeelding en daarna oefenen ze met het terugtellen.

Afsluiting

Je bespreekt met de leerlingen nog eens dat het belangrijk is om te tellen tot en met 20, omdat je dit nodig hebt om te rekenen en controleer of ze tot en met 20 kunnen heen- en terugtellen. Sluit af door de leerlingen om de beurt te laten tellen. Begin bij het getal dat staat aangegeven. Ze gaan eerst verder tellen. Zodra jij stop zegt, moeten de leerlingen terugtellen vanaf het laatstgenoemde getal voordat je stop zei. Ditzelfde doen ze waarbij ze beginnen met terugtellen en moeten verder tellen zodra jij stop zegt.

Aandachtspunten

Leerlingen die moeite hebben met het heen- en terugtellen, kennen waarschijnlijk de telrij tot en met 20 nog niet zo goed. Tel de getallen hardop één voor één. Tel eerst heen en daarna terug. Maak de telrij tot en met 20 visueel en laat de leerlingen aanwijzend tellen.